De kalenderman
Toen hij zichzelf bezag met ogen
die niet konden liegen en de kunst
van het bedriegen ook niet meester
waren bedacht hij dat hij op de
sterren voer en niet op lijnen van
bevoegd gezag. Hij landde ergens
vraag niet hoe noch naar de herkomst
die gewenst was maar hem niet beviel.
Er woei een wind die hij niet kende
steigers die hem ongelukkig stemden
water dat vreemd koud was aan zijn
enkels. Dit was leven dit was wat je
overkwam dit was zo‐even nog gedacht
en nu een kenbaar feit. Geen slagzij,
nee, dat niet, maar wel de zegen van
het naakt beleven en de kunst van
tellen en hertellen en begrijpen
welke zegeningen telbaar zijn en
welke dat alleen maar schijnen.