L

rogierdejong.nl

R



Dichter in Aardenburg




Toen ik bij de boekpresentatie van Peter Frantz’ roman De rechtvaardige met Jan van Damme in gesprek raakte, vroeg hij of ik voor Tijdschrift Zeeland een stuk wilde schrijven over het onderwerp ‘Dichter in Aardenburg’.

Een prikkelende opdracht. Het verband tussen poëzie en geografie lijkt op het eerste gezicht arbitrair. Schrijven kun je immers overal, zoals J.D. Salinger bewees, die in de Tweede Wereldoorlog The Catcher in the Rye schreef, weggedoken onder een tafel als zijn legeronderdeel weer eens onder Duits vuur lag.

Ik schrijf geen proza maar poëzie en daarvoor geldt hetzelfde zou je denken: dichten kun je overal. Ook onder de tafel.
Toch is dat niet helemaal waar. Om te dichten moet je externe vezels doorknippen, oftewel de prikkels en ruis die beslag op je leggen uitschakelen. Dat lukt het beste thuis, in je eigen omgeving en als je niet wordt gestoord.

Ik heb in mijn middelbareschooltijd talloze gedichten geschreven, en net als Salinger ook tijdens mijn dienstplicht, maar pas tussen die twee hectische perioden in was er genoeg contemplatie mogelijk om een cyclus te schrijven die in Tirade verscheen. Ook op vakantie heb ik weleens een gedicht geschreven, dat ter plekke geslaagd leek, maar bij thuiskomst slapjes en bleek zag. Eén van die gedichten, ‘Berchtesgaden, 11.00 uur’, is na de nodige herzieningen opgenomen in mijn vierde bundel De kalenderman – die nog moet verschijnen. Een zeldzame uitzondering die de regel bevestigt.
Voor dichten lijkt dus inderdaad te gelden: oost west, thuis best.

Nu staat dat huis – toevallig – in Zeeland, om precies te zijn in het stadje Aardenburg in zuidwestelijk Zeeuws‐Vlaanderen. In hoeverre is die plek, is de plek waar je woont van invloed op het proces van het dichten?

Ik heb dertig jaar in Zwolle gewoond, een rijke ambtenarenstad, weelderig gelegen aan de boorden van de IJssel. Ik vond daar echter nooit de inspiratie om serieus te dichten. Aan het letterkundig klimaat kan dat niet hebben gelegen. In het plaatselijke literair café waren schrijvers als Igor Cornelissen, Kader Abdolah en Paul Gellings te vinden en de kastelein liet in alle toonaarden zijn liefde voor Bordewijk blijken, onder andere door zijn kat naar deze auteur te vernoemen. Dus moet het wel door mijzelf zijn gekomen dat ik in de Overijsselse hoofdstad poëtisch gezien niet kon gedijen. Eerlijkheidshalve moet ik erbij zeggen dat ik als jonge gast moest werken voor de kost en een gezin had. Dat was een situatie waarin geen plaats was voor dichten.

Door omstandigheden – het overlijden van mijn vrouw en het na jaren vinden van een nieuwe liefde – kwam ik in Zeeland terecht, waar de waakvlam van het dichten weer aansprong. In het begin was het niet veel soeps, maar geleidelijk, door veel te werken, ontstond Memento, de bundel ter nagedachtenis aan mijn overleden vrouw. Daarna kwamen twee nieuwe bundels: Seinpost en Meerval en verscheen er poëzie in literaire bladen als Tirade, Ballustrada en Deus ex Machina. Ook werd ik stadsdichter van Aardenburg, een hele eer en een aanstelling die ik met veel plezier heb vervuld. Eén van mijn stadsgedichten, getiteld ‘Aardenburg’, maakt tevens deel uit van een poëziewandelroute én werd opgenomen in de bloemlezing Zeeland van Stichting Achterland:


Aardenburg

Dit is geen stad voor bange
mensen. Romeinse sandalen
rusten gesneuveld naast
jonge soldaten. In de

Sint‐Baafs luisteren de doden
naar barokke koralen terwijl
toeristen zich vergapen aan de
gaten in een Edammer vlag.

Dit oord is vrijgevochten en
gelukzalig: er waakt een maagd
met een inktpot. Zij zal u genadig
zijn mits u haar kunt verdragen.

Zij woont in een schatkamer onder
de Schelde. Wijs is zij en niet ongenegen:
zij zegent kikkers en nachtuilen en
zal ook u liefdevol vrijspreken.


Toen mijn stadsdichterschap afliep, viel er een gat dat ik dichtte door het Dichtersgilde Sluis op te richten. Het lukte om inmiddels zes dichters te verzamelen die allen een band met West‐Zeeuws- Vlaanderen hebben en het klappen van de poëtische zweep kennen. Zij treden op voor wie hen wil boeken, of dat nu een museum is, een architectenbureau of het Watersnoodmuseum in Ouwerkerk waar we inmiddels twee keer acte de présence mochten geven.

Al met al was ik nu ‘officieel’ dichter in Aardenburg geworden en ik heb de vraag nog steeds niet beantwoord hoe die plaats diep onder de Westerschelde me de inspiratie bood die ik in Zwolle niet vond.

Daar zijn praktische redenen voor te geven, zoals het feit dat ik niet meer hoefde te werken en in mijn nieuwe thuis de rust vond om me te richten op poëzie, zowel passief als actief. Ik vond – zoals dat genoemd wordt – mijn stem en ik heb moeten leren mijn eigen poëtica trouw te blijven en niet behaagziek te dichten of me aan te passen aan de smaak van collega‐dichters. Succes is voor een dichter dodelijk, omdat het publiek nooit doorslaggevend mag zijn bij het proces van creëren. Erkenning is iets anders, al zijn de scheidslijnen tussen aandacht en bevestiging dun.

Een andere reden dat ik weer ben gaan dichten, is het culturele karakter van de stad Aardenburg. Er zijn Romeinse opgravingen waaraan een museum is gewijd (Museum Cultuurforum), de Matthäus Passion wordt jaarlijks uitgevoerd, evenals andere werken van Bach, er lopen poëziewandelroutes door de stad en er is een Inktpotgenootschap dat culturele en literaire evenementen organiseert.

Bovendien heeft Aardenburg op literair gebied een traditie. Al in de achttiende eeuw was er de (blinde) schrijfster Petronella Moens, die haar werk aan een secretaresse dicteerde en zo meer dan 150 titels produceerde. Ze was een radicale patriot met een groot maatschappelijk engagement, en een fervent abolitioniste, een bestrijder van de slavernij. Haar Aardenburg, of de onbekende volksplanting in Amerika (1817) tekent een utopische maatschappij die beter is dan het Nederland van de negentiende eeuw. Bij de Sint‐Baafskerk staat een bronzen borstbeeld van Petronella Moens, gemaakt door Ineke Ekkers.

Nog een schrijver die tot de ‘Aardenburgse canon’ behoort is Kees Francke. Francke was een beeldend kunstenaar die in Aardenburg ook enige bekendheid genoot als dichter. Deze geboren Hagenaar kwam via Rotterdam en Groningen in Aardenburg terecht, waar hij overleed achter zijn werktafel. Zijn dichtbundel West Mongoolse Gezangen was een van de best lopende boeken van Casa Portiera ABC (waarover zo meteen meer), niet in de laatste plaats dankzij de niet aflatende declamaties van vrijwilliger en groot Keesliefhebber Ad van Rijswijk.

Daarnaast kent Aardenburg sinds een aantal jaren een Kunstbiënnale. Gedurende zes weken verandert de stad dan in een festivalparcours waar hoogwaardige kunst wordt geëxposeerd die veel bezoekers trekt. De edities van de biënnale bevatten – op z’n Vlaams gezegd – ook een literair luik met voordrachten en workshops. Daarnaast werden er aanvankelijk poëziebundels verkocht. Dat bracht mij op het idee om na de eerste biënnale door te gaan met de verkoop van boeken. Een aantal vrijwilligers wilde het project steunen, onder wie Monica Martens, restaurateur en galeriehouder. Zij was bereid een deel van haar galerieruimte af te staan om er een pop-up-antiquariaat in te vestigen. Zo ontstond ‘Casa Portiera ABC’ (Art, Books & Coffee), een heerlijke pleisterplaats voor boekenliefhebbers, met ’s zomers een terras buiten en binnen kasten vol boeken en een blauwe salon met vintage voorwerpen en een houtkachel die ’s winters aangenaam snorde. Van de opbrengst bekostigden we twee keer per jaar een poëziepodium met bekende en minder bekende dichters en altijd een happy end met een hapje en een drankje. Helaas is het project inmiddels teneinde omdat Monica het pand te koop heeft gezet. Alle vrijwilligers die eraan hebben meegewerkt houden warme herinneringen over aan deze bijzondere periode. En blijven bevriend met elkaar.

Last but not least moet ik het literaire klimaat in Zeeland noemen. De Deltaprovincie heeft een verbluffend aantal goede en bekende dichters voortgebracht, onder wie J.C. van Schagen, Hans Warren, Jacques Hamelink, André van der Veeke, Tijs van Bragt, Ester Naomi Perquin, Johanna Kruit, Hans Verhagen en vele anderen. Een opmerkelijke oogst voor zo’n dunbevolkte provincie.

‘Dichter in Aardenburg’ zijn betekent dat je in de voetsporen treedt van deze roemruchte namen. En zoals het Zeeuwse licht kunstschilders als Piet Mondriaan, Jan van Toorop en Jacoba van Heemskerck inspireerde om hun ezel in Domburg neer te zetten, zo heeft datzelfde licht ook op de Zeeuwse poëzie een schilderachtig effect gehad. En bij mij de knop helpen omzetten om weer te gaan dichten.

Zo blijkt er dus toch een verband te bestaan tussen poëzie en geografie. Al is die natuurlijk persoonlijk.

Fotocredits:
© Klaske Kuperus Fotografie

____________________________

Ook verschenen in Tijdschrift Zeeland jaargang 2025, nummer 1.

(16 maart 2025)