Bij de rozen
‘Zij zijn voor sterven en vergaan geboren,’
zo dacht ik vluchtig toen ik bij de rozen was.
Maar schrok, en hoorde dreunen in mijn oren:
wat is u zelve, ijdel mens, beschoren,
zo kort als gij hier wandelt bij de rozen op het gras?
Jan Engelman uit: Tuin van Eros (1932)
Op de medewerkersdag van Meander op 20 oktober 2024 raakte ik in gesprek met collega en recensent Ivan Sacharov. Hij vroeg me waarom ik zoveel gedichten plaatste op
Facebook en Instagram. Was ik misschien verslaafd aan positieve reacties?
Ik schrok een beetje van de vraag. Niemand wil toegeven dat hij ergens aan verslaafd is: dat derde glas wijn dat je je laat aanleunen ‘omdat het zo gezellig is’;
even met de auto naar de winkel om niet met je boodschappen te hoeven zeulen. Om de haverklap je socials checken om te kijken hoeveel duimpjes je laatste gedicht heeft
gescoord.
Ivan raakte dus een gevoelige snaar en ik antwoordde verdedigend: ‘Nee nee, ik doe dat om te kijken hoe de gedichten vallen. Het is een soort test.’
Hij nam daar klaarblijkelijk genoegen mee, maar ik zelf niet, want zijn vraag bleef dagenlang door mijn hoofd spoken. Prompt postte ik minder verzen.
Na een week besloot ik contact met Ivan op te nemen omdat ik behoefte had aan verduidelijking. Hij mailde terug dat hij zijn vraag niet kritisch bedoeld had en dat hij het idee
om gedichten te testen op Facebook slim en interessant vond. Al was de valkuil voor een dichter natuurlijk wel dat hij – de dichter – zichzelf daarmee kwijt kon raken.
‘Want wat wil je als kunstenaar met je kunst? [...] Schrijf je dan nog wel wat je echt zelf wil schrijven? Moet een dichter in de eerste plaats zichzelf niet trouw blijven en
daarmee het publiek durven tarten?’
Die laatste opmerking zette mij aan het denken. Diep in mijn hart wist ik eigenlijk wel dat ik niet dichtte voor applaus oftewel aandacht. Ik moest er niet aan denken om mijn
poëzie, die uiteraard niet bij iedereen in de smaak valt, smeuïg te maken voor een breed publiek. Maar waarom keek ik dan wél steeds naar die onnozele duimpjes?
Geleidelijk begon me iets te dagen. Het besef schemerde door dat ik onzeker was over de kwaliteit van mijn werk en zocht naar bevestiging, naar erkenning. Dat was iets anders
dan verslaafd zijn aan aandacht, al waren de verschillen verdacht klein.
Als je onzeker bent over je werk, ben je dan ook uit op aandacht, of zoek je bevestiging? En is dat erg? Bevestiging zoeken heeft voor sommigen iets narcistisch, misschien omdat
de scheidslijnen tussen borstklopperij en een klopje op je schouder zo dun zijn.
De kwestie van de aandacht liet me dus nog even niet los. IJdelheid is in de christelijke geloofscultuur een van de zeven hoofdzonden. En trouwens ook in het boeddhisme, dat het
ego duivelse proporties aanmeet die je door nederigheid, onthouding en meditatie zo snel mogelijk moet zien te elimineren. De ijdele mens is een verderfelijk individu, een
egotripper. Welke boomer herinnert zich het liedje You’re so vain van Carly Simon niet, waarin ze een voormalige minnaar toevoegt: ‘You walked into the party like
you were walking onto a yacht’.
Het bovenstaande gedicht van Jan Engelman, ‘Bij de rozen’, breidt de kwestie nog iets verder uit door ijdelheid in verband te brengen met vergankelijkheid.
Zinsbevrediging is geen garantie voor blijvend geluk omdat ze voorbijgaat. Wie bij een rozenperk staat en de blaadjes beklaagt om hun vluchtige bestaan, kijkt eigenlijk naar
zichzelf en ziet in het licht van de eeuwigheid de ijdelheid van zijn leven en van de dingen waarmee hij zich omringt.
De vraag van Ivan Sacharov op de medewerkersdag peurde dit allemaal los. En dit vind ik er inmiddels van: je moet geloven in wat je doet en je niets aantrekken van de mening van
je publiek. Gemakkelijker gezegd dan gedaan. ‘Het publiek tarten’ vind ik om die reden een fijne en helpende uitspraak van Ivan, die ik wel boven mijn bed zou willen
hangen als mijn vrouw het goedvindt.
De vraag blijft of ik nu minder poëzie op de socials moet posten of niet. Het voorlopige antwoord luidt (want niets is eeuwig): dat doet er niet toe zolang ik in mijn
werk en mijzelf geloof. De rest is voer voor moralisten.
Afbeelding: Portret van de schrijver Jan Engelman door Piet Vermeulen (1961). Olieverf op doek.
Ook verschenen in het literaire tijdschrift
Meander Magazine.
(6 november 2024)