Anders gebekte buren
Het winternummer van de tijdschriften Poëziekrant (Vlaanderen) en Awater (Nederland) besteedde onder het motto ‘De staat van de poëzie’ aandacht aan de
canonisering van de hedendaagse Nederlandstalige poëzie. Tot veel stromingen kwamen beide periodieken niet, slechts één trend werd breed onderscheiden in de
enquête die ze afnamen, zo constateerde ook Toef Jaeger in de NRC van 20 januari 2023: de toenemende scheiding van de werelden van de Nederlandse en Vlaamse poëzie.
Ik woon in Zeeuws‐Vlaanderen, vlak bij de Belgische grens. Nederlanders vinden het een vooruitgeschoven stuk België, terwijl Belgen het zo Hollands als wat vinden.
De waarheid zal wel ergens in het midden liggen, maar in deze contreien, met hun grensoverschrijdend verkeer, is de grens zacht, zo zacht als de meelstreep die koningin Wilhelmina
in 1944 overschreed om voet in het bevrijde Zuiden te zetten.
Zacht of niet, een grens blijft een grens, ook in het Schengengebied. Je ziet het aan de elektriciteitsdraden langs de Vlaamse wegen, aan de trechtervormige watertorens en
aan het anders ingerichte landschap. Je merkt het aan de Mariakapelletjes en de gedichtenpanelen op plekken waar je die niet zou verwachten. Als je die gedichten leest, word je als
Hollander getroffen door de bloemrijke toonzetting. En misschien word je ook wel jaloers, want wie wil zich nou niet poëtisch laten gaan zonder beticht te worden van
‘humbug’ of ‘bombast’? Less is more bij ons Hollanders: gedichten kunnen niet kaal genoeg zijn, want schrijven is schrappen. Het volgende voorbeeld is
gechargeerd en daardoor misschien niet helemaal eerlijk, maar illustreert wel wat ik bedoel:
De autobezitter
Er stapt een man in een auto
verricht de nodige handelingen
voor het rijden
en rijdt
daarna
dan ook
inderdaad
weg.
(K. Schippers, uit ‘Een klok en profil’, 1965 – Querido)
Zou het de Mondriaanse drang naar abstractie zijn die de Nederlandse poëzie afkluift tot op het bot, of is het de calvinistische angst voor exuberantie die sinds de
beeldenstorm uit 1566 door onze aderen vloeit? ‘Ik ben ervan overtuigd dat Vlaamse dichters een andere bedding hebben dan onze bovenburen’, zegt de Belgische dichter en
essayist Thierry Deleu (1940-2013) in een interview met de site
nationaleboekenblog.nl. ‘Dit
heeft niets met arrogantie te maken, maar, zeg nu zelf, Vlamingen dichten met meer charme, de problematiek is herkenbaarder, soms zijn ze stereotiep, maar de ondertoon is minder
moraliserend. Zijn Vlaamse dichters minder degelijk, minder intellectueel, minder beschaafd? Ik stel vast dat zij muzikaler zijn, met meer mystieke overgave, elan en spontaniteit.
Het Vlaamse gevoel versus het Hollandse verstand.’ Aldus Thierry Deleu.
Ik treur niet, geen tederheid trekt mij aan
Geen lichaam kan ooit het mijne voelen
Geen ander oor mijn verwarring, mijn onrust
In de sprakeloze plaag van de taal.
Dagelijks en dodelijker verkrampt mijn wereld
In de vreselijke vertakkingen van de pijn.
`
Ik heb het laatste boek gedragen, van rechts naar links
En met al mijn tekortkomingen veroordeel ik
Wie verbrandt en wie poogt door de leugen.
Want anders niets dan de nederigheid
Dan het voltrekken van de twijfel,
Want anders niets heeft ons bepaald.
Ik laat het licht de duisternis herhalen,
Herrijzen uit de roemloze rust van de rots
En terwijl het schrale water uit de wonden sijpelt
Beluistert de nakende nacht mijn schroevend hart.
Geen entstof heeft mij veranderd
Geen vrijgevig verleden mij bedwelmd. Geen smeulen.
Zoveel werd gescheiden, zoveel kwam terecht.
Ik bemin, ik schrijf en onderga de vriendschap
Maar als een metselaar, vrij en ommuurd
Voltooi ik de tempel waarvan de laatste hoeksteen
Mijn einde zal betekenen. En met datzelfde woord
Al mijn liefde verwoordend, leef ik verder
In de gesel van die zonnetekens waartoe ik behoor.
(Hughes Pernath, uit: ‘Mijn tegenstem’, 1975, Pink Editions & Productions)
Daar heb je het: Vlaamse spontaniteit versus Hollands verstand. Inderdaad, beide broedervolken zitten anders in elkaar en zijn anders gebekt, maar niet omdat de Belgen een
warmer hart zouden hebben en de Hollanders een hoger IQ. Ik ken heel veel warmbloedige Nederlanders en nog veel meer schrandere Belgen die dito poëzie schrijven. Waar het om
gaat, is de drie‐eenheid geest, cultuur en geschiedenis die Nederland en België al ver voor de Belgische opstand van 1830 uit elkaar heeft gedreven. De Noord-Nederlandse gewesten zijn
na de Tachtigjarige Oorlog een zelfstandige – en protestantse – republiek geworden, terwijl de Zuidelijke Nederlanden in Spaanse handen bleven en in 1714 na de
Successieoorlog aan de Habsburgse monarchie toevielen (‘Oostenrijkse Nederlanden’). Die zuidelijke invloeden zijn over de Belgische geest vaardig geworden zoals de
geest van Luther en Calvijn over de onze, waardoor er een harde grens tussen beide landen is ontstaan, een scheiding tussen twee culturen die meer is dan een vluchtige meelstreep.
Zo kent het Nederlandse taalgebied twee dichtvormen, een Zuidelijke en een Noordelijke. Beide hebben hun eigen merites en vullen elkaar aan. Dit is natuurlijk een schematische
voorstelling. De praktijk is dat Hollandse poëzie ook zeer muzikaal en charmant kan zijn, evenals haar Vlaamse evenknie kan uitblinken in soberheid en constructivistisch
vernuft. Wat uitzondering is en wat regel mag iedereen voor zichzelf uitmaken. Wellicht beïnvloeden we elkaar over de grens heen en dat is mooi – maar echt Zuidelijk
zullen wij Hollanders nooit worden zoals onze calvinistische inborst de Vlamingen ook nooit deelachtig zal worden.
(7 januari 2023)
Ook verschenen in Meander Magazine.